Innovatie

Handleiding voor non-fictie transmedia (deel 2)

0

Transmedia storytelling geldt binnen de entertainment- en marketingindustrie inmiddels als gemeengoed. In de non-fictie, waaronder de journalistieke wereld, is dat nog niet het geval. Hoe kom je voor non-fictie tot een goed concept? Deze handleiding in vier delen geeft een aanzet. Deel 2: strategie en genre, verhaallijnen, mediumspecificiteit en gebruikersparticipatie.

Non-fictie transmedia geldt in Nederland als een braakliggend terrein. Dit terwijl het past binnen de tijdgeest en prachtige journalistieke producties kan opleveren. In een eerder blog schreef ik over een aantal voorbeelden en kenmerken van deze verhalen. In dit tweede deel de eerste vijf stappen bij het maken van een journalistiek transmediaconcept.

Stap 1: Bepaal strategie en genre

De eerste vraag is: voor wie maak ik het verhaal en waarom? Hoe ziet je doelgroep en hun mediagebruik er uit? Wil je hen overtuigen, beïnvloeden, amuseren of ontroeren? Welke journalistieke genres passen hierbij? Wil je een documentaire maken door middel van een onderzoeksverhaal, reconstructie, vergelijking, road movie, archieffilm, dagboek, reportage of een andere vorm? Bedenk dat een transmediaverhaal niet één van oudsher bedacht journalistiek genre beslaat, maar dat er meerdere naast elkaar kunnen bestaan. Geef verder antwoord op de vraag: wanneer is dit project voor mij geslaagd?

Stap 2: Bepaal de verhaallijnen

Deze afbeelding is niet langer beschikbaar.

Waar een standaard nieuwsverhaal zich vaak kenmerkt door één verhaallijn, die chronologisch wordt gebracht, kent een transmediaverhaal verschillende verhaallijnen en ingangen. Dit betekent dat ieder verhaal dat in een apart medium wordt verteld op zichzelf moet staan én iets moet toevoegen aan het grotere geheel.

Bedenk bij het maken van een transmediaverhaal dat een gebruiker mogelijk niet alles heeft gezien en vaak op andere tijdstippen dan je van tevoren kunt bedenken in een verhaal duikt. Mogelijk gebruik je verschillende vertellers (en hiermee perspectieven) en maken gebruikers via forums en blogs nieuwe verhaallijnen die je zelf nog niet bedacht had. Bedenk hoe je hier mee om gaat: laat je dit gaan of gebruik je het wellicht voor een nieuw stuk van je concept?

Stap 3: Bepaal de mediumspecifiteit

Na het bepalen van de verschillende verhaallijnen en genresoorten kijk je naar welk medium het beste past bij de verhaallijnen en de doelgroep. Uitgangspunt is hierbij dat ieder medium doet waar hij goed in is: de mediumspecificiteit.

Indira Reynaert en Daphne Dijkerman beschrijven in hun ietwat warrige Basisboek Crossmedia Concepting het begrip als volgt: ‘Mediumspecifiteit draait niet alleen om techniek, maar heeft ook een emotionele betekenis. Voorbeelden van mediumspecificiteit zijn het grote bereik en de emotionele impact van televisie, de interactiviteit van het internet of de connectiviteit van je mobiele telefoon.’ Ze citeren media expert Sean Carton: ‘Je kunt de consument aanspreken op houding of gedrag. In het eerste geval, bijvoorbeeld als je emoties op wilt roepen, kun je een medium gebruiken dat consumenten emotioneel beweegt, zoals de krant of de televisie. Wil je juist dat ze iets gaan doen, dan is een interactief medium, zoals het internet, geschikter. Als je wilt dat ze overgaan tot actie op een fysieke locatie (bijvoorbeeld boodschappen doen), dan zijn mobiele media, buitenreclame en narrowcasting het geschiktst.’

Een nieuwe benadering

Reynaert en Dijkerman bezien cross- en transmedia in hun werk vooral vanuit een marketingperspectief. Voor de journalistieke aanvliegroute is het interessant om een extra stap te maken en te kijken welke soorten content het beste bij de specificiteit past. Volgend schema geeft een indicatie van de soorten content die het beste bij een medium en haar specificiteit passen (waarbij ik besef dat het ietwat passé is om vanuit het medium te denken, waar scharen we bijvoorbeeld Uitzending Gemist onder?):

schema mediaspecificiteit

Stap 4: Maak een interactieplan

Een transmediaverhaal kenmerkt zich door gebruikersparticipatie. Dit heeft in het non-fictiegenre voor- en nadelen. Voordelen zijn bijvoorbeeld het ontdekken van nieuwe verhaallijnen, een hogere en langere betrokkenheid bij een onderwerp en het vergemakkelijken van journalistieke research. Een nadeel kan zijn dat het concept nieuwe user generated vormen krijgt, waardoor de grip op het totale concept verslapt. Dit vinden journalisten vaker eng dan kansrijk (naar mijn idee vaak onterecht). Bedenk van tevoren hoe en waar je interactie toelaat en hoe je reageert op extra verhaallijnen waar je niet op gerekend had. Laat je dit zijn gangetje gaan of maak je hier juist gebruik van? Bedenk een aantal rampscenario’s: wat als de interactie niet op gang komt of deze juist in extreme vorm het verhaal overneemt?

Deze afbeelding is niet langer beschikbaar.

Stap 5: Het projectplan

Hoewel een transmedia story niet altijd groots en meeslepend hoeft te zijn, is het verstandig om een projectplan te maken. Dit plan bevat informatie als: wie is er bij dit project betrokken? Wat is de planning van productie en loopduur? Wat is het budget en wie is verantwoordelijk? En wat groter project komt vaak tot stand door de samenwerking van verschillende afdelingen binnen een mediabedrijf.

Voorbeelden van geslaagde of minder geslaagde transmediaconcepten zijn nog altijd welkom. Plaats een reactie!

Deze reeks van vier blogs vormt een handleiding voor het schrijven van non-fictie transmedia verhalen. In het eerste deel een inleiding en voorbeelden. In dit tweede deel informatie over de kracht van verschillende mediatypen en gebruikersparticipatie. Deel drie schetst de totstandkoming van een non-fictie transmedia concept. In de laatste aflevering een overzicht van een aantal transmediaconcepten waar studenten van de Fontys Hogeschool voor Journalistiek in Tilburg momenteel aan werken.