Wat jongeren ons leren over nieuwe technologieën

Wat jongeren ons leren over nieuwe technologieën

Jongeren van nu zijn verwend, slecht geïnformeerd, verslaafd aan hun telefoon en geobsedeerd door selfies. Tenminste, dat is het beeld dat sommige volwassenen van jongeren hebben. Maar kloppen deze aannames wel?

Ik deed de afgelopen twee jaar namens Stichting Toekomstbeeld der Techniek (STT) onderzoek naar de mogelijke invloed van technologie op de toekomst van de democratie. Uit mijn onderzoek blijkt onder andere dat jongeren veel bewuster omgaan met informatietechnologieën dan vaak wordt gedacht. Zo zijn ze veel beter dan hun ouders in staat om nepnieuws te herkennen en nemen ze niet alles klakkeloos over wat ze horen of lezen.

In dit artikel ga ik dieper in op mijn onderzoek. En ik laat zien wat we van jongeren kunnen leren als het aankomt op het gebruik van nieuwe technologieën. Deze en andere inzichten over de relatie tussen technologie en democratie zijn gebundeld in mijn nieuwe boek Alive and Clicking – Er is hoop voor de democratie (affiliate).

Van alle tijden

De negatieve effecten van het overmatige gebruik van technologie door jongeren zijn een terugkerende reden tot zorg. Ik ben zelf geboren in 1984, waardoor ik volgens de gangbare indeling tot Generatie Y behoor. Ik ben dus een Millennial. Een aanduiding die inmiddels bijna is verheven tot een scheldwoord en synoniem staat voor naïeve idealisten die door hun ouders zijn vertroeteld en nu niet kunnen omgaan met de tegenslagen van het leven. Voor mij staat de ‘Y’ symbool voor twee werelden die samenkomen: de fysieke en de digitale. Ik ben als kind opgegroeid met buitenspelen en boomhutten bouwen, maar in mijn tienerjaren precies op tijd wegwijs geworden op het wereldwijde web.

Ik ben ook van de generatie die groot is geworden met spelcomputers. In mijn geval de Super Nintendo. Ik herinner me nog goed dat ik voor mijn verjaardag vroeg om een, laten we eerlijk zijn, nogal gewelddadig vechtspel: Mortal Combat. Mijn ouders waren kennelijk niet op de hoogte van de brutaliteit van deze videogame en ik kreeg het. Op het nieuws zag ik bezorgde ouders, wetenschappers en politici die probeerden het spel uit de schappen te krijgen. Het spel zou aanzetten tot agressie en een gewelddadige generatie voortbrengen.

Mortal Combat.

Maar ondanks de vele zorgen zijn de meeste onderzoekers het erover eens dat er geen directe relatie bestaat tussen het spelen van videogames en gewelddadig gedrag. Voor mij persoonlijk heeft het juist gezorgd voor een aversie tegen geweld. Na een paar nachtmerries was het voor mij wel klaar en spaarde ik zelf genoeg centjes bij elkaar voor de vrolijkere avonturen van Mario en Luigi.

Jong geleerd

Vergelijkbare zorgen werden eerder al geuit toen de televisie zijn intrede deed en later ook met de introductie van socialmedia-platforms. Het zou vergif zijn voor de geesten van kwetsbare jongeren. Wat hierbij over het hoofd wordt gezien is dat jongeren zich vaak veel bewuster zijn van de werking en invloed van nieuwe technologieën dan wordt gedacht. In ieder geval bewuster dan veel ouderen. Zo blijkt uit onderzoek dat mensen boven de 65 jaar tijdens de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2016 bijna 7 keer zoveel nepnieuwsberichten deelden op Facebook als de jongste leeftijdsgroepen.

Jongeren zijn opgegroeid met nepnieuws en lijken zich meer bewust van het feit dat niet al het nieuws dat ze online te zien krijgen betrouwbaar is. Ze beseffen dat het belangrijk is om te achterhalen wat de bron is van het nieuws en om deze op waarde in te schatten. Veel volwassenen denken daarentegen dat platforms zoals Facebook, Google News en Apple News hun eigen nieuwsverslaggeving doen. Slechts 31% van de volwassen Amerikanen geeft terecht aan dat Google News het nieuws dat ze delen niet zelf creëert. De rest denkt dat Google News wel zelf verslaggevers op pad stuurt, of weet het niet zeker.

Jongere wordt overweldigd door technologie.

Tieners identificeren nepnieuws beter dan hun ouders

Als het aankomt op het identificeren van nepnieuws blijken tieners een stuk beter te scoren dan hun ouders. Een verslaggever van de BBC bezocht een middelbare school in Zuid-Wales. Daar speelde hij met scholieren van 14 en 15 jaar het iReporter-spel, waarin spelers als opkomende journalisten worden geconfronteerd met een exclusief verhaal. De jonge verslaggevers moeten beslissingen nemen over wat ze wel en niet willen publiceren, waarbij ze de drang naar snelheid en impact zorgvuldig moeten afwegen ten opzichte van betrouwbaarheid en accuratesse. Via e-mails en telefoontjes krijgen ze uiteenlopende documenten en foto’s op zich afgevuurd. De scholieren bleken erg kalm te blijven tijdens deze noodsituatie en bekeken alle informatie uiterst kritisch. Ze traceerden de locaties, gingen op zoek naar de originele bron van de foto’s en gingen na of bepaalde claims ook officieel bevestigd konden worden door de betrokken partijen.

Wanneer het aankomt op het identificeren van nepnieuws blijken tieners een stuk beter te scoren dan hun ouders.

Na afloop van het spel werd de uitslag besproken. De klas bleek goed gescoord te hebben op het gebied van snelheid, impact en nauwkeurigheid. In de evaluatie gaven ze aan veel geleerd te hebben, maar ook dat ze konden vertrouwen op de skills die ze al hadden. Veel van de tieners gaven in de nabespreking aan dat ze soms het idee hebben dat ze hun ouders aan het opvoeden zijn in het gebruik van het internet, in plaats van andersom. Veel ouders kloppen bij hun kinderen aan om te verifiëren of iets dat ze op Facebook hebben gezien wel betrouwbaar is of niet.

Kwestie van vertrouwen

De kritische houding van jongeren ten opzichte van informatietechnologieën lijkt eerder aangeboren te zijn, dan aangeleerd. Kinderen zo jong als 5 jaar blijken enorm kritisch om te gaan met nieuwe technologieën. Onderzoekers confronteerden kinderen met een nieuwe spraakgestuurde virtuele assistent (vergelijkbaar met Siri). In veel gevallen stelden de kinderen vragen waarop ze het antwoord al wisten, gewoon om te zien wat het apparaat zou zeggen. Daarnaast stelden kinderen vaak persoonlijke vragen. Zoals ‘hoe heet ik?’ Of ‘hoeveel broers en zussen heb ik?’ Kinderen betwijfelen of het apparaat hun vragen wel echt kan beantwoorden.

Kind met voice speaker.

Vergelijkbaar onderzoek laat zien dat kinderen erg creatief zijn in hun pogingen om te testen hoe betrouwbaar dergelijke gadgets zijn. Met name fantasiewezens zijn een populair hulpmiddel voor kinderen. ‘Hey Siri, bestaan unicorns?’ Maar ook de kerstman, de paashaas en de tandenfee passeerden in het onderzoek de revue. Virtuele assistenten zijn vaak geprogrammeerd om ‘ik weet het niet’ te antwoorden op dit soort vragen. Hierdoor lijken ze minder betrouwbaar voor kinderen.

Volwassenen vertrouwen meer op informatie van internet dan kinderen

Andere onderzoekers legden verschillende groepen vijf- tot achtjarige kinderen een aantal vragen voor over wetenschappelijke en historische feiten. Bijvoorbeeld: hoeveel botten zitten er in de menselijke hand? En hoeveel dagen duurt het voordat Mars een enkele baan om de zon heeft voltooid? De onderzoekers legden vervolgens 2 contrasterende antwoorden voor. Volgens het internet zou het de planeet 600 dagen kosten, terwijl hun leraar aangaf dat het 700 dagen zou duren. Uit het onderzoek blijkt dat kinderen veel meer vertrouwen op het antwoord dat hun leraar gaf. Ze kennen hun leraar namelijk goed en ze hebben samen een sterke band opgebouwd. Technologie moet zich eerst nog maar eens zien te bewijzen. De enorme beschikbaarheid aan informatie heeft er bij kinderen dus niet aan bijgedragen dat ze de kennis van de leraar zijn gaan degraderen. Het juiste antwoord is overigens 687 dagen.

Uit het onderzoek blijkt dat het voor volwassenen juist andersom werkt. Wanneer het aankomt op wetenschappelijke en historische feiten zijn volwassenen juist geneigd om meer te vertrouwen op het internet dan op andere mensen. De aangeboren neiging om op de kennis van mensen te vertrouwen lijkt dus te vervagen naarmate we ouder worden.

Aangeboren wantrouwen in technologie

Hetzelfde geldt voor het aangeboren wantrouwen in technologie. Naarmate we ouder worden zijn we steeds beter in staat om onszelf te verzoenen met de tegenstrijdige eigenschappen van digitale technologieën. We gaan enerzijds inzien dat computers vatbaar zijn voor ‘domme fouten’ (net zoals mensen). Maar anderzijds gaan we ook steeds meer geloven in de bovenmenselijke krachten van technologie: uiterst nauwkeurig, onbevooroordeeld en moreel neutraal. Terwijl we eigenlijk al lang weten dat deze vlieger niet opgaat.

Technologie is dus niet iets waar we van nature op vertrouwen. Kinderen letten wel degelijk op. Ze geloven niet zomaar elk antwoord dat ze krijgen en vertrouwen niet blindelings op digitale technologieën. Wanneer het aankomt op Mediawijsheid moeten we jongeren dus misschien niet kritisch maken, maar kritisch houden. Dat lijkt een subtiel verschil, maar vraagt om een fundamenteel andere aanpak.

Uit de bubbel

Dit alles maakt de kans dat jongeren vast komen te zitten in de veel gevreesde filterbubbel een stuk kleiner. Sterker nog, ze stappen er vaak zelfs doelbewust uit. Onderzoek toont aan dat een meerderheid van de Amerikaanse tieners gelooft dat social media hen helpen om hun blikveld te verruimen. Meer dan twee derde van de tieners is van mening dat deze platforms kunnen helpen om met mensen van verschillende achtergronden in contact te komen, om meer diverse standpunten te vinden en om hun support voor maatschappelijke issues te uiten. Veel minder tieners geloven dat social media een bron zijn voor betrouwbaar nieuws. Jongeren blijken dus veel meer maatschappelijk betrokken en veel kritischer op nieuwe technologieën dan vaak wordt gedacht.

Percentage tieners uit VS dat zegt dat social media hen helpt om iets te doen: interactie, andere points of view vinden, support geven en betrouwbare informatie vinden.

Bron: Pew Research Center (2018)

Ouderen kunnen veel leren van jongeren

We zijn geneigd om het aantal uren te tellen dat jongeren online doorbrengen, maar vergeten ons hierbij te verdiepen in de reden waarom tieners zich onderdompelen in de digitale wereld en wat we hiervan kunnen leren. Onderzoek van Duke University toont aan dat het online leven van tieners enorm veel overeenkomsten heeft met de ervaringen, connecties en uitdagingen van de offline wereld. Zoveel zelfs dat het volgens de onderzoekers onzinnig is om wat er online gebeurt los te koppelen van ‘het echte leven’ van jongeren. Het is ook niet zo dat jongeren online geen betekenisvolle interacties hebben.

We zagen zojuist al dat jongeren socialmedia-platforms gebruiken om met mensen van verschillende achtergronden in contact te komen en om meer diverse standpunten te vinden. Jongeren zijn daarbij veel meer dan ouderen bereid om zich via social media persoonlijk uit te spreken over maatschappelijke onderwerpen. En ze delen veel minder frequent nepnieuwsberichten. Er wordt vaak gezegd dat we jongeren moeten leren om kritisch om te gaan met informatietechnologie. Maar misschien kunnen ouderen op dit vlak juist veel meer leren van jongeren.

Blog